Werkkamp Kloosterhaar in de Tweede Wereldoorlog
Het werkkamp Kloosterhaar stond aan de Groenendijk in het gelijknamige dorp. Het kamp had een capaciteit van 96 bedden en was sinds mei 1938 in gebruik. Kloosterhaar bestond uit twee lange woonbarakken, waarin twaalf wooneenheden, een kantine, een keuken met een woongelegenheid voor de kok/beheerder, een washok en een schillenhok. De in het kamp ondergebracht werklozen werden ingezet bij de ontginning van woeste grond.
In april 1942 kreeg kok/beheerder G.J. Reusink opdracht het kamp te ontruimen en gereed te maken voor de komst van joodse dwangarbeiders. Op 10 juli 1942 kwam de eerste groep uit de provincie en de stad Groningen op station Mariënberg aan. Van hieruit zijn ze met bussen naar Kloosterhaar vervoerd.
Overlevende Peter Gerzon vertelde later: 'Toen bij ons de oproep kwam voor keuring en registratie voor de werkkampen in juli 1942 was de gedachte en mogelijkheid van onderduiken denk ik direct afgewezen. Hoofdzakelijk vanwege mijn grootouders. Mijn grootmoeder was al jaren geen gezonde vrouw. Ikzelf had toen mijn 17e verjaardag eind juni. De oproep was voor mannen in de leeftijdsgroep van 17 tot 55 jaar. Dus vader, broer en ik moesten op 10 juli 1942 op het station komen voor werk in de werkkampen. Zo kwamen wij in Kloosterhaar om landarbeid voor de Heidemaatschappij te doen. De kampopzichter was een NSB-man… De meeste van ons waren het werk niet gewend. Toch koesterden wij de gedachte: als we hier tot het einde van de oorlog kunnen blijven is het niet zo erg.'
De groep Groninger mannen werd later aangevuld met een aantal Brabanders. In een brief aan huis schreef Louis Salomon de Jong: 'Wij moeten hard werken, dus jullie begrijpen wel.'
Op de mistige vroege ochtend van zaterdag 3 oktober 1942 moesten de mannen uit Kloosterhaar onder bewaking van Duitse soldaten van het kamp naar het NS-station in Bergentheim lopen. Daar troffen ze de bewoners van het nabijgelegen kamp Balderhaar, dat gelijktijdig was ontruimd.
Hun bagage werd op een platte boerenwagen gepakt en nagebracht. Bij het station in Bergentheim hebben de mannen enige tijd moeten wachten op de trein die hen eerst naar Zwolle bracht. Daar vandaan werden ze doorgestuurd naar kamp Westerbork.
J. Krammer vertelde in 1979 over de ontruiming: 'Alle mannen werden naar Westerbork overgebracht. De avond ervoor, vrijdag 2 oktober, een sabbatavond, waren Duitse soldaten al met bussen het kamp binnen gekomen. Om geen argwaan te wekken bij de kampbewoners, vertelden de soldaten dat ze er slechts nachtlogies zochten.
Enige maanden na het vertrek van de joodse mannen werden er burgers uit de gehele kuststreek gehuisvest. Het waren gezinnen ditmaal, waarvan de woningen waren opgeëist om de aanleg van de Atlantikwall te kunnen uitvoeren. Enkele van deze gezinnen zijn na de oorlog in Kloosterhaar blijven wonen.
Het werkkamp Kloosterhaar bij de aanleg van de Van Roijensweg in 1949 grotendeels ontmanteld. De kantine heeft nog jaren dienst gedaan als verenigingsgebouw. Dat was niet meer nodig toen in 1964 de oude basisschool werd verbouwd tot dorpshuis. Het terrein en de barak werd verkocht aan de familie Botter, die op het perceel een kapperszaak en winkel in snuisterijen is begonnen.
In april 1942 kreeg kok/beheerder G.J. Reusink opdracht het kamp te ontruimen en gereed te maken voor de komst van joodse dwangarbeiders. Op 10 juli 1942 kwam de eerste groep uit de provincie en de stad Groningen op station Mariënberg aan. Van hieruit zijn ze met bussen naar Kloosterhaar vervoerd.
Overlevende Peter Gerzon vertelde later: 'Toen bij ons de oproep kwam voor keuring en registratie voor de werkkampen in juli 1942 was de gedachte en mogelijkheid van onderduiken denk ik direct afgewezen. Hoofdzakelijk vanwege mijn grootouders. Mijn grootmoeder was al jaren geen gezonde vrouw. Ikzelf had toen mijn 17e verjaardag eind juni. De oproep was voor mannen in de leeftijdsgroep van 17 tot 55 jaar. Dus vader, broer en ik moesten op 10 juli 1942 op het station komen voor werk in de werkkampen. Zo kwamen wij in Kloosterhaar om landarbeid voor de Heidemaatschappij te doen. De kampopzichter was een NSB-man… De meeste van ons waren het werk niet gewend. Toch koesterden wij de gedachte: als we hier tot het einde van de oorlog kunnen blijven is het niet zo erg.'
De groep Groninger mannen werd later aangevuld met een aantal Brabanders. In een brief aan huis schreef Louis Salomon de Jong: 'Wij moeten hard werken, dus jullie begrijpen wel.'
Op de mistige vroege ochtend van zaterdag 3 oktober 1942 moesten de mannen uit Kloosterhaar onder bewaking van Duitse soldaten van het kamp naar het NS-station in Bergentheim lopen. Daar troffen ze de bewoners van het nabijgelegen kamp Balderhaar, dat gelijktijdig was ontruimd.
Hun bagage werd op een platte boerenwagen gepakt en nagebracht. Bij het station in Bergentheim hebben de mannen enige tijd moeten wachten op de trein die hen eerst naar Zwolle bracht. Daar vandaan werden ze doorgestuurd naar kamp Westerbork.
J. Krammer vertelde in 1979 over de ontruiming: 'Alle mannen werden naar Westerbork overgebracht. De avond ervoor, vrijdag 2 oktober, een sabbatavond, waren Duitse soldaten al met bussen het kamp binnen gekomen. Om geen argwaan te wekken bij de kampbewoners, vertelden de soldaten dat ze er slechts nachtlogies zochten.
Enige maanden na het vertrek van de joodse mannen werden er burgers uit de gehele kuststreek gehuisvest. Het waren gezinnen ditmaal, waarvan de woningen waren opgeëist om de aanleg van de Atlantikwall te kunnen uitvoeren. Enkele van deze gezinnen zijn na de oorlog in Kloosterhaar blijven wonen.
Het werkkamp Kloosterhaar bij de aanleg van de Van Roijensweg in 1949 grotendeels ontmanteld. De kantine heeft nog jaren dienst gedaan als verenigingsgebouw. Dat was niet meer nodig toen in 1964 de oude basisschool werd verbouwd tot dorpshuis. Het terrein en de barak werd verkocht aan de familie Botter, die op het perceel een kapperszaak en winkel in snuisterijen is begonnen.
Historie
De geschiedenis Kloosterhaar hangt nauw samen met die van het naburige Sibculo, waar in 1406 een "Cisterciënzer" klooster gesticht werd. Dit was een zeer belangrijk klooster met vele bezittingen. Rond 1580, tijdens de Reformatie kwam er een eind aan het bestaan. Op 11 maart 1604 besloot Ridderschap en Steden van Overijssel om de kerk en het klooster van Sibculo af te breken, omdat deze danig in verval waren geraakt. De bouwmaterialen werden verkocht aan boeren in de omgeving, die hiermede hun boerderijen verbeterden of opbouwden. De oudste boerderijen van Sibculo zijn dan ook opgetrokken van materialen van het oude klooster. Er bestaan aanwijzingen dat deze boeren van oorsprong lekenbroeders of meijers (=huurders) van het oude klooster waren.
In 1776 werd het gehele gebied Sibculo-Kloosterhaar dat ruim 1850 hectare groot was door de provincie verkocht aan vijf eigenaren.
Boeren en verveners Rond 1800 zijn langs de oude kloosterweg naar Balderhaar verspreid boerderijen gesticht, voor het merendeel door boeren van Duitse afkomst zoals de families Spalink, Luisman, Wigger, Markflüwer, Meijer, Olthof, en Berghuis. Zij zetten uit eigen middelen een boerderijtje op de grond van de grootgrondbezitter. Hun bestaan vonden ze in de verbouw van boekweit en van de schapen- en bijenhouderij. Voor eigen verbruik werd wat aan vervening gedaan.
In de eerste helft van de negentiende eeuw werd de vervening grootschaliger aangepakt door o.a. Berend Venebrugge, die een oude loop van de Bergentheimerbeek kanaliseerde, uitdiepte en verlengde tot voorbij Kloosterhaar, tot aan de Duitse grens. Dit werd de Mollinksvaart (Oude Vaart) genoemd. Echter met de aanleg van het kanaal Almelo-de Haandrik in 1850 en de aftakking naar Kloosterhaar (Van Royenswijk) in 1856 werd deze vaart overbodig.
Vanaf toen werd de vervening pas goed aangepakt. Door het hoogteverschil tussen Kloosterhaar en Bergentheim van 7 meter kwamen er in de Van Royenswijk 3 sluizen te liggen, twee enkele en een dubbele bij Kloosterhaar. Ook kwamen er na verloop van tijd twee ophaalbruggen in ons dorp (Groenedijk en Verlengde Broekdijk). De veenderij Van Royen is van zeer grote invloed geweest op de verdere ontwikkeling van Kloosterhaar.
Dorpsontwikkeling In 1862 werd hier een windkorenmolen gebouwd en er vestigden zich enkele bakkers. Door de werkgelegenheid die de vervening met zich meebracht, vestigden zich hier veenarbeiders, veelal uit Drenthe afkomstig.
In 1892 werd in Kloosterhaar, vooral door veel inspanningen van godsdienstonderwijzer Fredriks (Fredriksstraat) een hervormde kerk gesticht. Kloosterhaar viel tot 1936 onder de kerkelijke gemeente van Hardenberg.
In 1894 volgde een school (nu het dorpshuis). In 1904 schreef de toenmalige hoofdmeester J. Duijtsch (Duijtschstraat) een brief aan het gemeentebestuur met het verzoek tot aanleg van een weg, omdat wanneer men vanuit Kloosterhaar naar Hardenberg wilde, dit alleen kon bij langdurige vorst of over Duits grondgebied! (inwoners van Kloosterhaar hadden om deze reden vrijstelling tot het betalen van invoerrechten). Deze langdurige geïsoleerdheid is er mogelijk de oorzaak van dat bijgeloof hier nog lang de vrije hand had.
In 1917 richtten de veenarbeiders een vakbondsafdeling van het toenmalige N.V.V. op. Er volgden diverse stakingen om te vechten voor een beter bestaan. De middenstand werd in 1919 uitgebreid met de Coöperatieve winkel-bakkerij "De Dageraad". In de jaren '20 kwamen daarbij nog twee cafe's, een fietsenmakerij een kruidenierszaak en een garage.
Reeds voor de oorlog kende Kloosterhaar een bloeiend verenigingsleven met o.a. de in 1920 opgerichte Muziekvereniging "Crescendo", en in 1922 de Voetbalvereniging (de oudste van de gemeente Hardenberg). Ook was er al een Korfbal- en Zangvereniging.
Crisis en oorlog In de crisisjaren dertig werden in Kloosterhaar twee werkkampen gebouwd voor werkverschaffing aan werklozen elders uit het land. Zij werden te werk gesteld in de ontginning. Tijdens de mobilisatieperiode werden in de kampen soldaten gehuisvest.
Bij het uitbreken van de oorlog kwamen Duitse cavaleristen hier zonder veel weerstand te ondervinden de grens over. Van 10 juli t/m 3 oktober 1942 werden de twee werkkampen bevolkt met ruim 170 Groninger joodse mannen die hier gedwongen tewerk werden gesteld in de ontginning. Op 3 oktober werden ze onder het mom van 'gezinshereniging' overgebracht naar Westerbork waar inmiddels hun vrouwen, kinderen en andere familieleden ook al naar toegebracht waren voor verder transport naar de vernietigingskampen. Slechts weinigen van hen hebben dit overleefd.
In 2005 zijn ter herdenking aan deze tragedie twee monumenten onthuld op de plaats waar de werkkampen ooit hebben gestaan.
Ondanks het feit dat Kloosterhaar zo dicht aan de grens ligt, is het dorp de oorlogsperiode in materieel opzicht vrijwel ongeschonden doorgekomen. Wel zijn twee inwoners die lid waren van de verzetsgroep Bergentheim, gefusilleerd. Dit was een zware slag. Maar men had hier genoeg te eten en kon hierdoor hongerige mensen uit het westen helpen. Ook waren er in het dorp talloze mensene ondergedoken.
In de oorlog vestigde zich in Kloosterhaar de eerste huisarts, dr. A. P. M. de Jong.
Na-oorlogse ontwikkeling In de naoorlogse tijd werd de ontwikkeling voortvarend aangepakt. Er kwamen nieuwe woningen en in 1950 werd de oude kerk, die door talloze verbouwingen onstabiel was geworden, vervangen door een prachtige kerk, opgetrokken in Twents-Nedersaksische stijl. Een ontwerp van de bekende Twentse architect Jan Jans.
In 1951 werd het dorp beter ontsloten door een brede verkeersweg van Bergentheim naar Langeveen. De Van Royenswijk werd hiervoor gedempt; hierop kwam grotendeels de nieuwe weg te liggen, de Van Royensweg genaamd.
Daarna werd veel energie en aandacht gestoken in de verdere ontwikkeling van ons dorp. Er werd ook een aparte stichting opgericht ter behartiging van de Sociale en Culturele belangen van Kloosterhaar. Deze heeft ervoor gezorgd dat er een Groenekruisgebouw kwam (inmiddels alweer opgeheven), een kleuterschool, en het dorpshuis ‘t Haarschut, dat in 1960 vrijkwam na de bouw van een nieuwe school. Ook heeft zij veel energie gestoken in het tot stand komen van het zwembad in 1968.
Nadat het veen grotendeels verdwenen was en er zich nieuwe brandstoffen hadden aangediend (olie/gas), ontdekte men het zand, dat hier was achtergelaten in de laatste ijstijd. Het bleek zeer geschikt voor bouwmaterialen, waaraan door de grote vraag naar woningen in Nederland veel behoefte bestond. In 1960 vestigde zich hier de "Anker" Kalkzandsteenfabriek, waar tegenwoordig zo'n 120 mensen uit de omgeving werkzaam zijn. De hoofdgrondstof, zand, wordt hier uit de bodem gehaald.
Ook andere ondernemers ontdekten het zand, zoals Sierink zand en grind transport B.V. en Mega-Mix.
De geschiedenis Kloosterhaar hangt nauw samen met die van het naburige Sibculo, waar in 1406 een "Cisterciënzer" klooster gesticht werd. Dit was een zeer belangrijk klooster met vele bezittingen. Rond 1580, tijdens de Reformatie kwam er een eind aan het bestaan. Op 11 maart 1604 besloot Ridderschap en Steden van Overijssel om de kerk en het klooster van Sibculo af te breken, omdat deze danig in verval waren geraakt. De bouwmaterialen werden verkocht aan boeren in de omgeving, die hiermede hun boerderijen verbeterden of opbouwden. De oudste boerderijen van Sibculo zijn dan ook opgetrokken van materialen van het oude klooster. Er bestaan aanwijzingen dat deze boeren van oorsprong lekenbroeders of meijers (=huurders) van het oude klooster waren.
In 1776 werd het gehele gebied Sibculo-Kloosterhaar dat ruim 1850 hectare groot was door de provincie verkocht aan vijf eigenaren.
Boeren en verveners Rond 1800 zijn langs de oude kloosterweg naar Balderhaar verspreid boerderijen gesticht, voor het merendeel door boeren van Duitse afkomst zoals de families Spalink, Luisman, Wigger, Markflüwer, Meijer, Olthof, en Berghuis. Zij zetten uit eigen middelen een boerderijtje op de grond van de grootgrondbezitter. Hun bestaan vonden ze in de verbouw van boekweit en van de schapen- en bijenhouderij. Voor eigen verbruik werd wat aan vervening gedaan.
In de eerste helft van de negentiende eeuw werd de vervening grootschaliger aangepakt door o.a. Berend Venebrugge, die een oude loop van de Bergentheimerbeek kanaliseerde, uitdiepte en verlengde tot voorbij Kloosterhaar, tot aan de Duitse grens. Dit werd de Mollinksvaart (Oude Vaart) genoemd. Echter met de aanleg van het kanaal Almelo-de Haandrik in 1850 en de aftakking naar Kloosterhaar (Van Royenswijk) in 1856 werd deze vaart overbodig.
Vanaf toen werd de vervening pas goed aangepakt. Door het hoogteverschil tussen Kloosterhaar en Bergentheim van 7 meter kwamen er in de Van Royenswijk 3 sluizen te liggen, twee enkele en een dubbele bij Kloosterhaar. Ook kwamen er na verloop van tijd twee ophaalbruggen in ons dorp (Groenedijk en Verlengde Broekdijk). De veenderij Van Royen is van zeer grote invloed geweest op de verdere ontwikkeling van Kloosterhaar.
Dorpsontwikkeling In 1862 werd hier een windkorenmolen gebouwd en er vestigden zich enkele bakkers. Door de werkgelegenheid die de vervening met zich meebracht, vestigden zich hier veenarbeiders, veelal uit Drenthe afkomstig.
In 1892 werd in Kloosterhaar, vooral door veel inspanningen van godsdienstonderwijzer Fredriks (Fredriksstraat) een hervormde kerk gesticht. Kloosterhaar viel tot 1936 onder de kerkelijke gemeente van Hardenberg.
In 1894 volgde een school (nu het dorpshuis). In 1904 schreef de toenmalige hoofdmeester J. Duijtsch (Duijtschstraat) een brief aan het gemeentebestuur met het verzoek tot aanleg van een weg, omdat wanneer men vanuit Kloosterhaar naar Hardenberg wilde, dit alleen kon bij langdurige vorst of over Duits grondgebied! (inwoners van Kloosterhaar hadden om deze reden vrijstelling tot het betalen van invoerrechten). Deze langdurige geïsoleerdheid is er mogelijk de oorzaak van dat bijgeloof hier nog lang de vrije hand had.
In 1917 richtten de veenarbeiders een vakbondsafdeling van het toenmalige N.V.V. op. Er volgden diverse stakingen om te vechten voor een beter bestaan. De middenstand werd in 1919 uitgebreid met de Coöperatieve winkel-bakkerij "De Dageraad". In de jaren '20 kwamen daarbij nog twee cafe's, een fietsenmakerij een kruidenierszaak en een garage.
Reeds voor de oorlog kende Kloosterhaar een bloeiend verenigingsleven met o.a. de in 1920 opgerichte Muziekvereniging "Crescendo", en in 1922 de Voetbalvereniging (de oudste van de gemeente Hardenberg). Ook was er al een Korfbal- en Zangvereniging.
Crisis en oorlog In de crisisjaren dertig werden in Kloosterhaar twee werkkampen gebouwd voor werkverschaffing aan werklozen elders uit het land. Zij werden te werk gesteld in de ontginning. Tijdens de mobilisatieperiode werden in de kampen soldaten gehuisvest.
Bij het uitbreken van de oorlog kwamen Duitse cavaleristen hier zonder veel weerstand te ondervinden de grens over. Van 10 juli t/m 3 oktober 1942 werden de twee werkkampen bevolkt met ruim 170 Groninger joodse mannen die hier gedwongen tewerk werden gesteld in de ontginning. Op 3 oktober werden ze onder het mom van 'gezinshereniging' overgebracht naar Westerbork waar inmiddels hun vrouwen, kinderen en andere familieleden ook al naar toegebracht waren voor verder transport naar de vernietigingskampen. Slechts weinigen van hen hebben dit overleefd.
In 2005 zijn ter herdenking aan deze tragedie twee monumenten onthuld op de plaats waar de werkkampen ooit hebben gestaan.
Ondanks het feit dat Kloosterhaar zo dicht aan de grens ligt, is het dorp de oorlogsperiode in materieel opzicht vrijwel ongeschonden doorgekomen. Wel zijn twee inwoners die lid waren van de verzetsgroep Bergentheim, gefusilleerd. Dit was een zware slag. Maar men had hier genoeg te eten en kon hierdoor hongerige mensen uit het westen helpen. Ook waren er in het dorp talloze mensene ondergedoken.
In de oorlog vestigde zich in Kloosterhaar de eerste huisarts, dr. A. P. M. de Jong.
Na-oorlogse ontwikkeling In de naoorlogse tijd werd de ontwikkeling voortvarend aangepakt. Er kwamen nieuwe woningen en in 1950 werd de oude kerk, die door talloze verbouwingen onstabiel was geworden, vervangen door een prachtige kerk, opgetrokken in Twents-Nedersaksische stijl. Een ontwerp van de bekende Twentse architect Jan Jans.
In 1951 werd het dorp beter ontsloten door een brede verkeersweg van Bergentheim naar Langeveen. De Van Royenswijk werd hiervoor gedempt; hierop kwam grotendeels de nieuwe weg te liggen, de Van Royensweg genaamd.
Daarna werd veel energie en aandacht gestoken in de verdere ontwikkeling van ons dorp. Er werd ook een aparte stichting opgericht ter behartiging van de Sociale en Culturele belangen van Kloosterhaar. Deze heeft ervoor gezorgd dat er een Groenekruisgebouw kwam (inmiddels alweer opgeheven), een kleuterschool, en het dorpshuis ‘t Haarschut, dat in 1960 vrijkwam na de bouw van een nieuwe school. Ook heeft zij veel energie gestoken in het tot stand komen van het zwembad in 1968.
Nadat het veen grotendeels verdwenen was en er zich nieuwe brandstoffen hadden aangediend (olie/gas), ontdekte men het zand, dat hier was achtergelaten in de laatste ijstijd. Het bleek zeer geschikt voor bouwmaterialen, waaraan door de grote vraag naar woningen in Nederland veel behoefte bestond. In 1960 vestigde zich hier de "Anker" Kalkzandsteenfabriek, waar tegenwoordig zo'n 120 mensen uit de omgeving werkzaam zijn. De hoofdgrondstof, zand, wordt hier uit de bodem gehaald.
Ook andere ondernemers ontdekten het zand, zoals Sierink zand en grind transport B.V. en Mega-Mix.